Home » De 5 troeven » De mens
Volgens de Bijbel is de mens, de kroon op de schepping. In dat geval zou je dus kunnen stellen, dat het bestuderen van de mens, ons indirect ook bij God moet bepalen. Paulus stelt:
…daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.
Eigenlijk zegt Paulus dat we God niet direct kunnen zien of waarnemen, maar dat we indirect wel degelijk kunnen weten dat Hij bestaat. Namelijk door wat wel waarneembaar is: de schepping. Dat wat God heeft gemaakt, zoals het heelal, de aarde, de flora, de fauna en… de mens. Door al deze zaken kunnen we weten dat er een God is.
Er zijn feitelijk maar twee verklaringen voor de mens
De naturalistische:
Het is alleen maar toevallig dat de mens is ontstaan. Hij is puur mechanisch. Dat mechanische geldt dan dus ook voor zijn emoties (liefde, verdriet, angst, blijdschap); zijn ethische bewustzijn (rechtvaardigheidsgevoel, geweten), denkvermogen en zelfbewustzijn.
De theologische:
De mens is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God (Genesis 1:26-27 en Psalm 8:1-4).
Cellen
Voordat we verder op deze opties ingaan, is het nodig dat we weten hoe de mens eigenlijk in elkaar zit. De mens is opgebouwd uit zo'n honderdduizend miljard cellen. Elke cel heeft zijn eigen functie, maar pas als zij op de juiste manier met elkaar zijn verbonden vormen zij: longen, spieren, ogen, handen, gewrichten en uiteindelijk de mens. Dit maakt de eerste optie al zeer onwaarschijnlijk. Daar gaat men namelijk niet uit van een intelligent ontwerp of doelgerichte aansturing, maar van talrijke toevalligheden (mutaties, isolatie, overleven van de sterkste/slimste).
Dat dit proces echt niet zo voor de hand ligt, wordt onder andere duidelijk als we onszelf vergelijken met een aardappel. Die heeft net als wij de vermeende 3,8 miljard jaar de tijd gehad om zich te ontwikkelen. Hij maakte daarbij kennelijk veel minder kopieerfoutjes dan de mens.
De mens als ontwerp
Zo vormt de schepping van de mens (ondanks de gebrokenheid) een ijzersterk bewijs voor het bestaan van God. En dit bewijs wordt momenteel alleen maar sterker naarmate de kennis en het inzicht van de wetenschap toeneemt. Vooral nieuwe inzichten op het gebied van informatiesystemen en hun overdracht in de biologie, overtuigen steeds meer wetenschappers van het feit dat de macro evolutietheorie tekortschiet om het leven zonder een ontwerper te verklaren.
Ter aanvulling van dit thema vermelden we nog een hoofdstuk uit het boek "Als God Bestaat".
Voor velen is de mens niet meer dan een slim dier. Een wezen dat door allerlei grillen van de natuur de machtigste soort op aarde werd. Hoewel hij qua sterkte en snelheid in veel andere soorten zijn meerdere moest erkennen, werd dit nadeel door zijn verstand ruimschoots gecompenseerd.
In de Bijbelse zienswijze is de mens geen dier. Hij wordt heel nadrukkelijk onderscheiden van alles wat door God geschapen is. De mens is bijna goddelijk. De NBG vertaling uit 1951 noemt hem dan ook de kroon op de schepping. In Psalm 8 wordt dit tot uiting gebracht. We lezen in de verzen 4-7:
Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd.
Koning David, de schrijver van deze psalm, is onder de indruk van Gods grootheid. Vol ontzag spreekt hij over het werk van Gods vingers, waaronder de majestueuze sterrenhemel en de maan. Maar hij is niet alleen onder de indruk van de schepping, hij is ook verbaasd over de positie van de mens. David vraagt zich af waarom God aan hem denkt en naar hem omziet. Waarom mag dit nietige schepsel op Gods belangstelling rekenen? De vraag blijkt retorisch, want in het volgende vers toont de dichter het antwoord. God doet de mens namelijk heersen over de werken van zijn handen. Dit is een heel belangrijk gegeven. Er staat niet dat Gód heerst over de werken van zijn handen, maar de mens. Dat was de afspraak, beschreven in Genesis 1:28:
En God zegende hen (de eerste mensen) en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk, vervult de aarde en onderwerpt haar…
Adam en Eva kwamen niet in een opgemaakt bed. God schiep de aarde, maar de mens moest deze onderwerpen en in cultuur brengen.
De mens is volgens de Bijbel dus bijna goddelijk. Wanneer dat klopt dan zal dat moeten blijken uit een aantal kenmerken waarmee hij zich nadrukkelijk van de dieren onderscheidt. Objectief onderzoek laat zien, dat dit inderdaad het geval is. We zullen vier kenmerken van de mens in het kort behandelen. Het gaat om:
1. | Het creatief/scheppend vermogen |
2. | Het vermogen om te begrijpen |
3. | Het geweten |
4. | De vrije wil |
Het creatief, scheppend vermogen
Er is niets dat de mens zo van de dieren onderscheidt als zijn creatief scheppend vermogen.
Hierin mogen wij een duidelijke overeenkomst met God zien. De mens is evenals Hij in staat van ruw materiaal nieuwe dingen te maken. Het is daarbij zo dat hij dit niet alleen kan bedenken, hij kan het uiteindelijk ook realiseren. Onze moderne samenleving bevat vele voorbeelden die dit duidelijk aantonen. God moest voor de nodige grondstoffen zorgen, maar de mens mag deze gebruiken. En dat gebeurt dan ook op een indrukwekkende manier. De mens bedenkt en maakt werkelijk van alles. Van een eenvoudige broodrooster tot een onderzeeër, van een simpel telraam tot een ingenieus rekenprogramma voor de computer, van een skateboard tot een straaljager. En ga zo maar door. Dit vermogen vormt een sterk argument voor het Bijbels getuigenis dat de mens naar Gods beeld en gelijkenis is gemaakt.
Het vermogen om te begrijpen
Naast het creatief scheppend vermogen van de mens is er een andere eigenschap die hem van de dieren onderscheidt: het vermogen om te begrijpen. Vraag het maar aan de peutermoeders. Zij kennen als geen ander de menselijke drang tot het 'weten waarom'. Zodra kinderen zich bewust worden van de wereld om hen heen en zodra ze kunnen praten, begint het: 'Mama, waarom krijg ik maar één snoepje? Mama, zijn er in de hemel ook schommels? Mama, wie heeft de maan gemaakt? Mama, wat is dat: 'stapelgek worden'? Mama, bent u boos?'
De frequentie zal op een dag (hopelijk) afnemen. De vragen zullen echter blijven: serieuzer van aard. Met de antwoorden komt er evenwel geen rust. Er komen weer nieuwe onderzoekingen, en de daaruit verkregen uitkomsten kunnen weer leiden tot nieuwe vragen. Koning Salomo, die als geen ander aan dergelijk onderzoek deed, typeerde deze gewoonte als:
…een kwade bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich daarmee te kwellen (Prediker 1:13b).
Het vragen zit ons dus in het bloed. Er bestaat daarom hoegenaamd niets dat niet door de mens onderzocht zal worden. We kunnen ons dus afvragen waar deze eigenschap tot vragen vandaan komt. Het antwoord daarop is niet zo moeilijk. De behoefte aan vragen ontlenen wij aan ons vermogen om te begrijpen. In de ruimste zin van het woord. Want het is werkelijk fenomenaal wat de mens al heeft weten te ontdekken. Of het nu gaat om de wetenschap van het heelal, de kosmologie, of allerlei inzichten met betrekking tot planten, dieren en de mens, biologie, het blijft onvoorstelbaar knap wat hij al heeft ontdekt. Daarnaast zijn er nog tal van andere wetenschappen waarbij de mens tot ongekende inzichten komt.
De grote vraag is echter: Heeft de mens dit van zichzelf? Of beschikt hij over dit vermogen omdat God hem daartoe in staat heeft gesteld? Is het bijvoorbeeld niet aannemelijk dat de mens kan uitzoeken hoe het menselijk oog functioneert, omdat hijzelf gemaakt is door de ontwerper van het oog? Natuurlijk, het kan ook allemaal stom toeval zijn. Misschien is onze werkelijkheid inderdaad een doelloze verzameling vol met allerlei ogenschijnlijk doelmatig ontwerp. Maar de kans dat de schepping en de mens in werkelijkheid een grap van de natuur zijn, een mega astronomische getal van miljarden, miljarden en nog eens miljarden goed uitgepakte kopieerfouten, is niet bepaald groot, zeg maar gerust hoogst onwaarschijnlijk. Laten we daarom maar van de meest logische verklaring uitgaan:
Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond (Psalm 8:6).
Het geweten
Het derde punt waarop de mens zich van de dieren onderscheidt is het geweten. Dat is een innerlijke kracht die een bijzondere rol speelt bij bepaalde beslissingen die we maken. Beslissingen die niet altijd voor de hand lijken te liggen. Zo hoorde ik eens het verhaal van een soldaat die in de Tweede Wereldoorlog had gevochten. Hij vertelde mij hoe hij eens op een hoge heuvel lag, toen hij plotseling een soldaat van de vijand ontdekte. Deze begon zich nietsvermoedend van zijn wapenuitrusting te ontdoen om vervolgens een schuttersput te gaan graven. De man zei: 'Ik hoefde alleen maar goed te richten en af te drukken, en hij was er niet meer geweest. Maar ik kon het niet, ik kon het niet over mijn hart verkrijgen.'
Wat hield deze man tegen? Het was oorlog en ook hier gold: doden of gedood worden. Want als de 'struggle for life' zich ergens zou moeten manifesteren, dan is het wel in een oorlog. Waarom zag de soldaat deze gelegenheid niet als een buitenkansje? Waarom schoot hij hem niet gewoon neer? De vijand zou in een gewapende confrontatie ook op hem schieten. Maar hij deed het niet. Waarom? We mogen er wel van uitgaan dat de soldaat die zijn trekker niet kon overhalen, werd tegengehouden door zijn geweten. Een belangrijke factor in het proces van zijn innerlijke afweging met als uitkomst: niet doen.
Dit is op z'n zachtst gezegd een merkwaardig fenomeen. Waar komt deze 'tegennatuurlijke' eigenschap vandaan? Is het aangeboren of ingeschapen? Is het een product van een bepaalde opvoeding of komt het voort uit een sterk meevoelend vermogen? Persoonlijk denk ik dat alle drie de mogelijkheden een rol spelen. Een ingeschapen besef, aangeleerde normen van goed en kwaad en het meevoelend vermogen.
Het zal duidelijk zijn dat het geweten geen handige rol vervult in de strijd om het bestaan. Het vertraagt onze doeltreffendheid. Wat moeten we trouwens met zo'n overbodige eigenschap die ons niets oplevert? Wat kopen we voor deze emotionele nonsens? Waarom raken we nog steeds geëmotioneerd bij beelden van hongerende kinderen en zijn we zelfs bereid financiële offers te brengen.
Is het misschien toch nog iets van God dat we bezitten? God die liefde is?
De vrije wil
Als laatste kenmerk waarmee we ons van de dieren onderscheiden, behandelen we de vrije wil. Aan het eind van het vorige hoofdstuk gaf ik al aan dat we terug zouden komen op de vraag: waarom heeft God zo'n belangrijke rol en vrijheid aan de mens toegekend? We lazen het al in Psalm 8: God doet de mens heersen over het werk van zijn handen. Dat wil zeggen dat hij volledig verantwoordelijk is voor de gang van zaken op aarde. Het betekent ook dat de Heer niet om de haverklap ingrijpt mocht het uit de hand lopen. De mens loopt geen stage, hij is aangesteld om te heersen. Let wel, hij is niet geprogrammeerd om te heersen en in cultuur te brengen: hij is aangesteld.
God had perfecte robots kunnen maken, die zonder morren precies zouden doen waarvoor ze geprogrammeerd waren. Maar dat deed Hij niet. De reden daarvoor vinden we onder andere in Jesaja 43:7 en Efeziërs 1:4-6, waarin God zegt dat Hij de mens tot zijn lof en eer heeft geschapen en dat deze in relatie met Hem mag leven. Geen gedwongen relatie maar een omgang met wederzijds goedvinden. Een echte relatie met diepgang. En daarvoor was het nodig dat wij een vrije wil ontvingen.
Dat is de reden dat God in principe niet ingrijpt in ons heersen over de werken van zijn handen. Het heeft niets met onverschilligheid te maken, integendeel zelfs. God is best bereid om de mens te helpen, maar de mens op zijn beurt moet het willen en aangeven: bijvoorbeeld door ervoor te bidden. God verlangt ernaar om ons te helpen, maar alleen onder zijn voorwaarden en nogmaals, alleen als we willen. In Spreuken 3:5-7 worden we daar nadrukkelijk toe opgeroepen:
Vertrouw op de HERE met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken. Wees niet wijs in eigen ogen, vrees de HERE en wijk van het kwaad.
De vrije wil is wel het mooiste geschenk dat we hebben ontvangen. Onze daden verkrijgen hierdoor echte waarde. Niet alleen ten opzichte van God, maar ook naar elkaar toe. De liefde voor Hem en de medemens komt dan vanuit onszelf. Dit geeft het zijn bijzondere betekenis. Want wij kunnen iets aan God geven wat Hij niet kan scheppen: onze spontane liefde. Daarin ligt dan ook de werkelijke zin van ons bestaan. Want zonder de echte liefde is alles niets.
Dat er een andere kant aan de medaille zit is onontkoombaar. Dat is nu eenmaal inherent aan echte(!) vrijheid. De keuze is vrij, maar niet vrijblijvend. We hoeven alleen maar te kijken naar de gevolgen. Veel van wat wij daarom in onze gebroken wereld zien, heeft te maken met (verkeerde) keuzen.
De vier zojuist behandelde eigenschappen maken ons als mens inderdaad bijna goddelijk. Vooral de vrije wil speelt daarin een grote rol. Er doet zich echter een probleem voor, waardoor deze eigenschappen ook in ons nadeel blijken te kunnen werken. De Bijbel noemt dit probleem de zonde. De zonde die maakt dat de schepping aan vruchteloosheid is onderworpen.
Er is echter hoop, want er is ontsnapping mogelijk uit de pijn en zinloosheid van het bestaan. Er is voor ons een geestelijke deur gerealiseerd, die ons de toegang kan bieden tot een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: Jezus Christus.